In courts we trust - deel 2

door: in Rechtsgeleerdheid
law_afscheidsrede_awh

Veel van het juristenwerk is een reactie op problemen die zich voordeden, en in het constitutionele domein is veel van wat wij bedenken en voorstellen voer voor politici. Staatsrecht is daarnaast ook politiek. De branche van de politiek die ook door het recht geregeerd en aan banden gelegd moet worden, bepaalt zelf de regels en ziet voor een deel ook toe op die regels. Een veel gebruikte uitdrukking in de politiek is dan dat de slager zijn eigen vlees keurt.

Inderdaad, en vandaar mijn pleidooi vandaag om daarbij de rol van de rechter meer over het voetlicht te brengen. Ik wil dat doen via de invalshoek van vertrouwen, inderdaad als thema van vertrouwen in de overheid een veel besproken onderwerp, maar voor vandaag zal ik betogen niet alleen dat het vertrouwen in de rechterlijke macht al jaren relatief hoog is, maar ook dat vertrouwen in de rechter bijdraagt tot algemeen vertrouwen in ons representatieve parlementair stelsel én dat de rechter aan de representativiteit van het stelsel bijdraagt. Kortom, dat het wijs en wenselijk is dat de rechterlijke macht de instrumenten heeft en benut om de overheid, en ook de wetgever, te controleren. Daarmee laat de overheid zien dat de rechtsstaat waarlijk iedereen begrenst, draagt de rechter bij aan de kwaliteit van wetgeving en bestuur, beschermt de burger daar waar nodig, geeft een stem aan degenen die in de representatie zijn achtergebleven, en kan de rechter beetje bij beetje wetgeving en bestuur aanpassen aan de noden en vooral ook nieuwe omstandigheden.

Rechter en parlementaire democratie
Gebruikelijk wanneer in handboeken het parlementair stelsel wordt besproken en beschreven beginnen we in de tweede helft van de negentiende eeuw, benoemen we parlementaire rechten, de vertrouwensregel, het verschil tussen motie van afkeuring en vertrouwen, parlementaire rechten en parlementaire ondersteuning, monisme en dualisme, evenredige vertegenwoordiging en nog zo wat thema’s. Prominent afwezige daarentegen is de rechterlijke macht. Ik denk dat we in het onderwijs en onderzoek en in ons nadenken over de parlementaire democratie de rol van de rechter te zeer verwaarlozen, en dat geheel ten onrechte. Ik wil u dan ook kort meenemen naar het wat, waarom en hoe.

Op zichzelf is een staatsrechtelijke rol van de rechter niets nieuws, al helemaal niet als we die (naast de wetgevende macht en de uitvoerende macht) bezien als derde staatsmacht die wetten interpreteert en indien nodig (en dat is vaak zo) bij de tijd houdt en onwenselijkheden weg interpreteert of lacunes in wetgeving opvult. Of soms op bepaalde terreinen, met de zegen van de wetgever vaak, regels maakt wanneer de wetgever daar niet aan is toegekomen, of niet kon of wilde toekomen. Voorbeelden te over: het stakingsrecht: anders dan vele landen kennen we in Nederland geen stakingswet, maar is er sprake van een in de rechtspraak ontwikkeld stakingsrecht. Kennelijk tot tevredenheid van de wetgever, want die heeft er geen reden in gezien om een nadere regeling te maken. Naast dit voorbeeld zijn er vele andere uit het publiek recht, privaatrecht en strafrecht.

Rechter en verdragen
Daarnaast mag de rechter al driekwart eeuw wetten toetsen aan verdragen, en dan in de praktijk vooral aan mensenrechtenverdragen. En met toetsen bedoelen we dan dat de rechter een wet van de Staten-Generaal en Regering buiten toepassing mag laten (negeren zeg maar) als die toepassing niet conform in verdragen neergelegde vrijheidsrechten is. Los daarvan mag die rechter natuurlijk ook een wet die niet conform oogt met zo’n verdragsbepaling, zo interpreteren dat er geen strijd meer is: we noemen dat verdragsconforme interpretatie. Die is ook ingegeven door de gedachte dat het geacht moet worden niet de bedoeling van de wetgever te zijn geweest om in strijd te handelen met een door diezelfde wetgever aangegane verdragsverplichting.

Komt dat buiten toepassing laten nu veel voor? Nee: in een door ons gedaan onderzoek telden wij zo’n dozijn uitspraken: niet veel, en wel belangrijk omdat daarvan natuurlijk ook steeds weer een preventief effect uitgaat. Dat aantal had hoger kunnen zijn als de rechter niet ook verdragsconform interpreteert, of soms ook de wetgever waarschuwt en de laatste aangeeft dat de wet moet worden aangepast: dat gebeurt bij voorbeeld als de wetgever al met herziening van de wet bezig is, of als een ingrijpen door de rechter grote gevolgen heeft. Bij voorbeeld bij fiscale wetgeving voor de schatkist. Of als het maken van een wel verdragsconforme wet vele ingewikkelde keuzes en nadere regelingen met zich brengt. Een mooi voorbeeld van samenspel van rechter en wetgever zou je zeggen. Totdat de wetgever de opvatting, de waarschuwing van de rechter, negeert: en daar lezen we nu over in de pers, naar aanleiding van de kerst 2021 uitspraak van de Hoge Raad over Box3. Een vergaande uitspraak met grote consequenties voor belastingheffing en compensatie, maar ingegeven nadat de rechter enkele jaren geleden al had aangegeven dat de wettelijke regeling van fictief rendement niet altijd/vaak niet conform gelijkheidsbeginsel en eigendomsrecht was. Door de wetgever genegeerd en zelfs met mededeling in het regeerakkoord dat oplossing nog wel eens enkele jaren kon duren en wel tot zeker 2025.

De wetgever heeft zacht gezegd zitten slapen (als we niet aannemen dat de rechterlijke waarschuwing bewust in de wind is geslagen) en de belangen van een relatief kleine groep niet behartigd, en hun geen recht heeft gedaan in hun individuele rechten. Draagt dan het ingrijpen door de rechter bij aan vertrouwen in ons democratische parlementair stelsel? Ja, omdat bij vertrouwen hoort dat zichtbaar is dat ook de overheid aan het recht is gebonden en onrechtmatig nalaten, ook van de wetgever, wordt gecorrigeerd. Bij vertrouwen in de overheid als geheel hoort het perspectief dat die overheid ook kenbaar aan het recht is gebonden, alsook dat belangen van individuen en kleine groepen worden gehoord.

Rechter en ‘ongerepresenteerden’
Laat ik van dat laatste een buitenlands voorbeeld geven, tenslotte deed ik aan vergelijkend staatsrecht. Afgelopen jaar oordeelde het Duitse constitutionele hof over de door de vorige Duitse coalitie toen gemaakte klimaatwet. En het Hof oordeelde dat die klimaatwet de lasten te zeer naar de volgende generaties doorschoof door ingrijpende beperking van CO2 emissies uit te stellen en daarmee een excessieve last te leggen juist op die komende generaties. Het Hof vond dat uitstel mede ook ongepast omdat die komende generaties nu niet in het parlement zijn vertegenwoordigd maar als gezegd wel de lasten (en de nadelige consequenties van te traag beleid) op hun bord krijgen. Wie trouwens had verwacht dat over die uitspraak net zo veel rumoer zou ontstaan (in de politiek) als bij ons over de Urgenda uitspraken kwam bedrogen uit. Het leek wel of de coalitiepartners blij waren met deze uitspraak die ze over politieke meningsverschillen en onzekerheid en de verkiezingscampagnes die hun schaduwen vooruit wierpen, heen hielp, want ze gingen zeer voortvarend aan de slag en maakten een nieuwe en verdergaande versie van de klimaatregels.

Nu zult u misschien zeggen: is het niet altijd zo dat wetgeving effect heeft voor de toekomst en dat daarin dan altijd een reden gevonden kan worden voor een rechter om in te grijpen? Dat eerste is natuurlijk zo, maar de conclusie daaruit klopt niet. Het ging niet zo maar om een wet, maar om een regel met vergaande en onomkeerbare gevolgen voor fundamentele en existentiële rechten. En de consequenties zien op meerdere aankomende generaties, aan wie we wel de lasten opleggen terwijl we tegelijkertijd zelf nu de lusten dragen van te geringe ingrepen. Zonder het argument van de toekomstige generaties te noemen, lag daarin ook een achtergrond voor de Nederlandse Urgenda uitspraken, waarin de staat werd opgedragen om voor 25% reductie van emissies te zorgen. 

Uit een wat verder verleden is ook de jaren vijftig vorige eeuw rechtspraak van het Amerikaanse Supreme Court als voorbeeld te geven, dat toen (eindelijk) onderscheid op grond van ras (de segregatie) ongrondwettig oordeelde en daarmee aan de wieg stond van latere wetgeving op het stuk van burgerrechten en het bestrijden van ongelijke behandeling. En ingreep ten faveure van burgers met een hoge mate van ondervertegenwoordiging in het politieke proces.

Dit zijn geen zaken van alle dag, maar laten we vooral hopen, de uitzonderingen, en daarmee de noodzakelijke correcties van een representatief model. In ‘kleinere’ kwesties kunnen zich soortgelijke zaken voordoen als het gaat om andere groepen die niet gerepresenteerd zijn in het parlement, en dan kun je denken aan opleidingsniveau, of met of zonder baan, of woonachtig in bepaalde wijken of delen van het land. Terecht greep de rechter al weer enkele jaren geleden in toen de toenmalige minister de gaswinning in Groningen wilde uitbreiden: de vraag van de rechter aan de minister was: kunt u motiveren hoe die extra gaswinning zich verhoudt tot het gevaar voor mens en woning aldaar?

Is de rechter perfect?
Dat deze taak van de rechter ook wel eens niet goed wordt uitgevoerd is ampel aan het licht gekomen in en door de kinderopvangtoeslag affaire. De bestuursrechters hadden meer oog voor de redelijk strikte tekst van de wet, en wel erg weinig voor de onevenredige hardheid. Uit recente evaluaties van die rechters van hun eigen rol en rechtspraak en uit recente rechtspraak blijkt dat er toegewerkt wordt aan een actievere rol, aan een kritischere controle en een veel preciezere toets aan dat evenredigheidsbeginsel, vooral ook daar waar fundamentele rechten en belangen in het geding zijn.

Hoe meer impact een overheidsbesluit op het menselijk leven heeft, des te stringenter de toets die een rechter (en dus ook het bestuursorgaan!) moet aanleggen. Een benadering die we wel kennen uit de gelijkheidsrechtspraak van het Europees Hof  voor de Rechten van de Mens te Straatsburg en het Amerikaanse Supreme Court: meer en ingrijpender rechterlijke controle als fundamentele belangen en fundamentele rechten in het geding zijn. Ook wel ‘strict scrutiny’ genoemd, waar niet gekeken wordt of het besluit niet apert onredelijk was, maar of het gedragen wordt door ‘compelling reasons’.

Meer rechterlijk ingrijpen door uitbreiding staatsingrijpen samenballing parlement en regering
Een andere ratio, en ook die hebben we gezien in de kinderopvangtoeslagaffaire, ziet op de ontwikkelingen en vooral groei in de staatsmacht en macht van de uitvoerende macht en uitvoeringsinstanties. Het aanvankelijk idee van scheiding van machten was dat de wetgever regels maakte en daarmee normen stelde en dat de uitvoerende macht deze regels toepaste. Die volgorde en daarmee als het ware veronderstelde onafhankelijkheid, bestaat in het parlementaire stelsel nauwelijks tot niet meer. De uitvoerende macht is door de groei in overheidsbevoegdheden en terreinen van activiteit, niet alleen veel groter geworden, maar ook volgt zij in mindere mate de wetgever, maar vraagt de uitvoerende macht de wetgever om wetgeving te maken die haar nuttig en wenselijk voorkomt en die de doelen die zij gesteld heeft kunnen helpen doen bereiken. En die wetgever zal dat grosso modo doen, want via meerderheidscoalities en akkoorden, is de meerderheid eraan gecommitteerd om te doen wat gevraagd wordt. Dat monisme heeft uiteraard een impact op de diepgang van de kwaliteitscontrole op die plannen. En noodzaakt daarmee controle door derden, zowel a priori, maar ook achteraf, door de derde poot van de Trias Politica: de rechter. Waarom ook achteraf? Wel, juristen zijn net mensen en net als mensen kunnen juristen wel denken dat ze van te voren alle toekomstige kwesties en problemen kunnen voorzien, maar dat is helaas niet zo. Achteraf blijkt dat de werkelijkheid altijd gecompliceerder is en onverwachter.  Voor de balans in de rechtsstaat en onze democratie is die waarborg cruciaal en meer dan ooit noodzakelijk. Zelfs, of juist, ons stelsel van evenredige vertegenwoordiging, doet daar niets aan toe of af, en behoeft een stringente controle op bestuurshandelen maar ook op wetgeving. Juist in ons stelsel van evenredige vertegenwoordiging, want daar zien we (veelal en eigenlijk nog steeds) dichtgetimmerde akkoorden en de daaraan verbonden noodzaak voor coalitiepartijen om zich daaraan te conformeren, no matter what.

Rechter als beschermer van parlementaire rechten
We zien ook wel in de praktijk van sommige landen dat rechters er juist op toezien dát het parlement in zijn rechten wordt beschermd tegen een regering die al te gemakkelijk de parlementaire rechten negeert. Ik kom eerst met twee oudere Nederlandse voorbeelden: het eerste is het 19e eeuwse Meerenberg-arrest waarin de Hoge Raad de besluitenregering van Willem III aan banden legde ten faveure van de wetgever: een uitspraak die kort daarna in de Grondwet werd neergelegd, zo niet naar de letter, dan wel naar de strekking. In de vorige eeuw tikte de Hoge Raad de uitvoerende macht op de vingers omdat deze ten onrechte de eis van fluoridering van het drinkwater in een ministeriële regeling had neergelegd waar de rechter een dergelijke ingreep voorbehouden achtte aan de wetgever, vanwege de ingrijpendheid daarvan.

Buitenlandse voorbeelden zijn er niet in frequente mate maar wel van groot belang. Zo zorgde de Duitse constitutionele rechter ervoor dat het Duitse parlement betrokken moet worden, en tevens moet instemmen, alvorens Duitsland kan instemmen met financiële steun uit het mede door Duitsland gevulde European Stability Mechanism (ESM). Deze eis van parlementaire betrokkenheid had het parlement niet zelf bedacht maar is opgelegd door de rechter. Het Nederlandse parlement, niet gesteund door een rechterlijke uitspraak in deze, kwam niet verder dan een afspraak met de regering dat bij voorgenomen ESM steun de Kamer wordt geïnformeerd.

Ook in het VK, algemeen beschouwd als de moeder van alle parlementaire stelsels, greep de rechter in om het parlement de zeggenschap te geven over de Brexit. De regering was aanvankelijk van plan om de Brexit bij regeringsbesluit te effectueren. Dat vonden zowel het High Court als het Supreme Court in strijd met de notie van ‘parliamentary supremacy’ of ‘sovereignty’, en bepaalden dat de wetgever zulks louter kon doen door een Act of Parliament. En nog recenter bepaalde het Supreme Court dat het niet aanging dat de regering het House of Commons op reces stuurde, zogenaamd opdat de regering tijd had om de Queen’s Speech voor te bereiden, maar met als effect dat het House of Commons nog maar een paar dagen had om zich te buigen over de Brexit afspraken tussen de EU en het VK.

Terzijde, het valt wel vaker op dat in meerderheidsstelsels (één partij heeft na verkiezingen de meerderheid) de regering acties onderneemt om parlementaire betrokkenheid en transparantie terzijde te schuiven. Begin van dit jaar werden zo ook de plannen bekend in het VK dat alle EU regels zoals die nu als Brits recht gelding hebben in het VK, kunnen worden afgeschaft of veranderd door middel van regeringsbesluiten. Als dat zou gaan gebeuren: drastisch en draconisch. Zonder het VK op één lijn te zetten met Polen en Hongarije: de risico’s van één partijen regeringen zijn inderdaad groot, vooral als grondwettelijke waarborgen ontbreken of niet sterk genoeg zijn.

Bijdrage rechter aan vertrouwen in ‘de’ overheid
Vertrouwen in de overheid, in de politieke organen en in de rechterlijke macht zijn redelijk cruciaal. De rol van de rechterlijke macht wordt daarbij in Nederland onderschat en door de politieke organen (de politiek) te vaak weggezet als ‘politiek’ en dus als gevaarlijk of verkeerd. Dat bleek ook en vooral als een rechter een politiek handelen of nalaten onrechtmatig oordeelt: waarbij de discussie beter had kunnen zijn, gegeven het feit dat ook de politiek binnen de regels van het recht moet kleuren, of de rechter er niet goed aan doet om in te grijpen. Daaraan ontleent de rechterlijke macht haar vertrouwen, en dat draagt bij aan het vertrouwen in de overheid en het parlementaire stelsel. En bij dit soort rechterlijke bemoeienis met wetgevende of bestuurlijke producten heeft een rechter, vooral in de ogen van het publiek, vele voordelen: haar onafhankelijkheid en onpartijdigheid; het feit dat argumenten worden gewikt en gewogen en op hun merites bezien; het feit dat ingewikkelde materie zaak voor zaak, stapje voor stapje, kan worden bezien en beoordeeld; en het feit dat in meerdere instanties naar zaken kan worden gekeken.

Rechter en politiek of noodzakelijk rechterlijk ingrijpen
Maar toch: juristen en politici hebben over rechtspraak begrippen gelanceerd als “Richterstaat”, “juristocracy”, of dat rechters niet op de stoel van de wetgever mogen gaan zitten en zich niet met politiek mogen bemoeien. Natuurlijk valt er in specifieke zaken te twisten of de rechter een terechte uitspraak heeft gedaan, of andersom een bestuursorgaan of de wetgever onvoldoende heeft aangepakt. Maar, juist ook in de Nederlandse context, heeft ons die beschuldigende benadering, met een beroep op art. 120 grondwet parten gespeeld, en heeft dat mede geleid tot de rechterlijke attitude in de kinderopvangtoeslag zaken. Artikel 120 grondwet dat de rechter verbiedt wetten in formele zin op hun grondwettigheid te beoordelen.

Terwijl er toch ook zo veel andere voorbeelden zijn waar de rechter wetgeving door middel van interpretatie verfijnt en aanpast, lacunes oplost, heikele materie in rechtspraak beslecht, en oog heeft voor de belangen van partijen.

Er wordt wel eens gezegd dat rechterlijke bemoeienis met politieke besluiten resp. wetgeving alleen zou kunnen worden toegestaan teneinde het politieke proces open te houden en te waarborgen, bij voorbeeld op het stuk van verkiezingen, vrije meningsuiting en vrijheid van vereniging en vergadering. En dat rechters zich vooral niet moeten mengen in inhoudelijke kwesties over CO2 uitstoot, gaswinning, Box3 belasting en soortgelijke kwesties. Die zijn dan aan de politiek. Daar viel mogelijk iets voor te zeggen in tijden van kleinere staten, minder vergaand en omvangrijk overheidsingrijpen, of minder verwevenheid tussen uitvoerende macht en parlement, en vooral ook feitelijke controle en ingrijpen door parlementen, maar in de huidige omstandigheden van verwevenheid tussen parlement en regering, heeft die roep om afstand voor de rechter denk ik aan overtuigingskracht verloren. En is er ampel reden om barriéres aan rechterlijk ingrijpen (zoals art. 120 grondwet) op te ruimen. Er zijn vele redenen die maken dat rechterlijk ingrijpen mede dient om de fundamentele belangen van burgers te dienen en zo ook de representatie te versterken en bij te dragen aan democratie en rechtsstaat, dat laatste in het perspectief dat ‘rule of law’ ook betekent dat de wetgever, het bestuur en de overheid zelf aan het recht gebonden zijn. En daaraan ook gehouden moeten kunnen worden.

Risico: claim van onvoorwaardelijkheid van meerderheidsbesluiten
Meer bevoegdheden en een grote en ook als zodanig erkende rol van de rechterlijke macht leidt vooral tot het risico dat de rechterlijke macht wordt ingepakt door of wordt gepolitiseerd door een politieke meerderheid, die haar programma ziet gedwarsboomd.

Ik ben geen aanhanger van de theorie dat de rechterlijke macht in westerse democratieën zich te zeer gaat mengen in ‘politieke’ kwesties of continu en willekeurig de wetgever voor de voeten loopt; wat wel een reëler risico is dat vanuit de politiek (met een beroep op de meerderheidswil in het parlement, of na de verkiezingen) geclaimd wordt dat de rechterlijke macht zich dient te onthouden van die meerderheid onwelgevallige standpunten. En tevens dat de politiek wil meeliften op vertrouwenwekkende percepties over de rechterlijke macht. Dat wil zeggen het gevaar bestaat dat die rechterlijke macht te zeer in de invloedsfeer van de meerderheid wordt gebracht, om aldus af te zijn van een lastige horzel en te kunnen meeliften op de regering gunstige rechterlijke oordelen. Als die rechterlijke macht is samengebald in zoiets als een constitutioneel hof, is beïnvloeding daarvan door benoemingen eenvoudiger. Ik wil daar verder niet al te luchthartig over doen, maar er ook op wijzen dat vooral ook onze oosterburen laten zien dat goed geregelde benoemingsprocedures kunnen worden ingericht om gevaren te bezweren.

Voorstellen voor versterking rechterlijke rol ter bevordering van vertrouwen
Wat betekent het voorgaande nu voor Nederland? Ik had u immers nog wat concrete voorstellen en plannen beloofd. Even terug naar de huidige situatie:

  1. Rechters interpreteren uiteraard bij hun toepassing de grondwet en de wet, en zij doen dat veelvuldig en dragen daarmee bij aan de kwaliteit en voortdurende actualisering en verfijning en toepasselijkheid;
  2. Rechters mogen parlementaire wetgeving niet toetsen aan de grondwet
  3. En evenmin aan algemene fundamentele rechtsbeginselen, maar
  4. Wel aan verdragen en uiteraard EU recht.

Dat laatste, die toetsing aan verdragen gebeurt regelmatig, maar het daarna niet toepassen van een wet is sinds de invoering van de mogelijkheid daarvan nog slechts in een dozijn gevallen gebeurt. Zoals, ook met kerst vorig jaar in de Box 3 uitspraak.

Door de afwezigheid van toetsing aan grondwet en algemene fundamentele rechtsbeginselen, mist de rechter een belangrijk handvat om de kwaliteit en rechtsstatelijkheid van wetten te beoordelen en daar consequenties aan te verbinden. Die afwezigheid, vroeger door de grondwet aangeduid als onschendbaarheid van de wet, zet de toon, en die toon heeft mede bepaald wat de rechter als zijn polsstok zag in de kinderopvangtoeslag zaken. Verdragen en EU recht boden daar geen soelaas, maar wel had een erkenning van de mogelijkheid van toetsing aan het evenredigheidsbeginsel kunnen helpen. En, daarenboven, het is wel wat merkwaardig dat als zich zoiets zou hebben voorgedaan op een door het EU-recht bestreken terrein zoals persoonsregistraties of het mededingingsrecht, de rechter wel de beschikking heeft over het evenredigheidsbeginsel, namelijk als beginsel van EU-recht.

1. Dus: laten we eindelijk art. 120 grondwet (houdende het toetsingsverbod) schrappen. De regering laat daarover in het regeerakkoord nog weinig tot geen enthousiasme zien; en dat gold ook voor Rutte 3. Geef de rechter de ruimte om ook formele wetten te beoordelen, niet alleen aan de hand van verdragen en EU recht, maar ook aan de hand van de grondwet en fundamentele rechtsbeginselen. Daar hebben we geen nieuw constitutioneel hof voor nodig, want sluit goed aan op wat de rechterlijke macht nu ook al doet. En bovendien: beoordeling van dit soort kwesties is ook gebaat bij rechtspraak in meerdere instanties. Maar ja, de vraag is of er zoiets ooit gaat komen: de regering heeft al zoveel plannen op het vuur staan en haar resterende zittingstermijn is maar kort, en bovendien vereist grondwetswijziging een 2/3 meerderheid (die in de praktijk niet eenvoudig te behalen is) en zijn er enkele regeringsfracties die niet echt warmlopen voor zo’n wijziging.

2. Vandaar mijn tweede voorstel gericht aan de Tweede Kamer en de rechterlijke macht, in de context en als uitvloeisel van alle zelf-reflecties na de kinderopvangtoeslagaffaire en de roep om een nieuwe bestuurscultuur: Tweede Kamer, doe een oproep aan de rechterlijke macht waarin aangegeven wordt dat de Tweede Kamer graag rechtstreeks in kennis wordt gesteld van wetgeving die in de ogen van de rechter ondeugdelijk is want strijdt met de grondwet dan wel fundamentele rechtsbeginselen en niet buitentoepassing kan worden gelaten met een beroep op verdragsrecht of EU-recht; geef dat zoals de Hoge Raad al in 1989 deed aan in een obiter dictum of door te verwijzen naar de eigen beperkte rechtsvormende taak. En Tweede Kamer, stel een commissie in die deze kwesties inzamelt en beoordeelt en dan voorstellen doet om de materie zo snel als mogelijk te verhelpen. De vormgeving kan divers zijn: een bepaling in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer, of een breed gedragen verklaring, of een daartoe strekkende wet, bij voorbeeld in de vorm van een interpretatieve wet (aangaande art. 120) of een wijziging/aanvulling van de Wet Algemene bepalingen. Daaraan zou een bepaling van bovenstaande strekking kunnen worden toegevoegd.

3. Rechterlijke macht: werp inderdaad de schroom van u af, interpreteer en vul lacunes en herstel kennelijke misslagen en bezie wetgeving op het brede scala van grondwet, verdragen, EU recht, en algemene rechtsbeginselen en schrijf op wanneer een beoordeling afstuit op art. 120 grondwet en informeer de wetgever daarover.

4. En juridische opleidingen: laten we kritischer kijken naar die voor onze democratie en rechtsstaat en ons parlementaire stelsel cruciale rol in voorkomende zaken van de rechterlijke colleges, en laten we werk maken van de zo vaak bepleite dialoog tussen de staatsmachten.

 Deel twee is de ingekorte tekst van de afscheidsrede, gehouden op 25 maart 2022, aan de Universiteit Maastricht. Er is ook een nog veel langere Engelstalige versie: A.W. Heringa, In Courts We Trust, Eleven International Publishing, Den Haag 2022

 Lees hier (de meest beknopte versie) deel 1 van de afscheidsrede van Aalt Willem Heringa.

 Meer blogs op Law Blogs Maastricht

  • A.W. Heringa

    Author and editor of numerous books and articles on Dutch Constitutional law, the European Convention on Human Rights, the European Social Charter, comparative constitutional law, US constitutional law, Human Rights and legal education. Author of blogs on the Montesquieu Institute website.

    Meer artikelen van A.W. Heringa