Bedenkingen bij het Netherlands Commercial Court

door: in Rechtsgeleerdheid
Netherlands Commercial Court

Op 18 juli heeft de regering een wetsvoorstel ingediend voor de oprichting van het Netherlands Commercial Court (NCC). Het NCC is een Nederlandse rechtbank waarvoor in het Engels kan worden geprocedeerd. Met de oprichting van het NCC wil de regering een impuls geven aan de Nederlandse economie.

Nederlandse bedrijven krijgen met het NCC toegang tot betaalbare Engelstalige rechtspraak van hoge kwaliteit. Dat stimuleert investeringen. Bovendien is de NCC goed voor de Nederlandse dienstensector, zo redeneert het wetsvoorstel.

Er vanuit gaande dat deze aannames juist zijn — het wetsvoorstel lijkt een erg rooskleurige voorstelling van zaken te geven — hebben wij om drie redenen twijfels bij het NCC in zijn huidige vorm. Allereerst is het de vraag of het aan de overheid is een dienst te bieden die in de markt al ruim beschikbaar is. Ook in arbitrage — geschillenbeslechting door particuliere rechters die door partijen zelf worden gekozen — kan in het Engels worden geprocedeerd. De Nederlandse (en buitenlandse) arbitrale rechtspraak functioneert uitstekend.

Het wetsvoorstel veronderstelt dat arbitrage voor Nederlandse partijen te duur is. Dat blijkt niet uit cijfers. Bovendien worden arbitrageclausules overal ter wereld erkend en zijn arbitrale vonnissen gemakkelijk overal ter wereld ten uitvoer te leggen. Dat geldt niet voor rechtbankuitspraken. Zo kan een Nederlands arbitraal vonnis tussen een Nederlandse en een Amerikaanse partij in Amerika makkelijk ten uitvoer worden gelegd. Voor een (Nederlandse) rechtbankuitspraak is dat veel moeilijker. Dat geldt ook voor uitspraken van het NCC.

Ten tweede is het griffierecht bij het NCC (ten minste) vier keer zo hoog als het griffierecht bij de ‘gewone’ rechter. Daarvoor krijgen partijen dan (veel) snellere en meer flexibele rechtspraak door in het internationale handelsrecht gespecialiseerde rechters die de Engelse taal uitstekend beheersen. Anders gezegd: wie meer betaalt, krijgt een snellere — en misschien zelfs ‘betere’ — uitspraak in de taal van zijn keuze. Tweeklassenrechtspraak past wat ons betreft niet binnen de Nederlandse rechtsorde. De rechtbank is bij uitstek de plek waar iedereen gelijk moet zijn. En als partijen bereid zijn meer te betalen voor een snelle(re) en meer flexibele procedure, dan kunnen zij ook nu al voor arbitrage kiezen.

Ten derde is er een meer juridisch-technisch punt. In Europa worden keuzes voor en uitspraken van andere Europese rechtbanken in andere Europese landen gerespecteerd. Daarvoor moet zijn voldaan aan bepaalde (door het Europees Hof van Justitie gestelde) criteria. Met name moet er sprake zijn van compulsory jurisidiction. Dat betekent dat een rechtbank niet alleen bevoegd mag zijn omdat partijen die rechtbank als bevoegde rechter aanwijzen. Het NCC in zijn huidige vorm voldoet niet aan dat criterium. Het is namelijk alleen bevoegd wanneer partijen het NCC expliciet bevoegd verklaren. Bij het London Commercial Court — waarmee het NCC moet concurreren — is dat anders geregeld. Het London Commercial Court is ook bevoegd in specifieke, in de Engelse wet benoemde zaken waarin partijen niet voor die rechter hebben gekozen. Dat maakt dat wij betwijfelen of uitspraken van het NCC op basis van de eerder besproken regels in andere Europese landen moeten worden gerespecteerd. Dat kan een punt van zorg zijn. Commerciële partijen zijn doorgaans huiverig te kiezen voor een rechtbank waarvan de uitspraken niet zonder meer kunnen worden afgedwongen.

Wij betwijfelen of de Nederlandse rechtsorde is gebaat bij het voorgestelde NCC. Wij zien meer in het toevoegen van een apart hoofdstuk in de Nederlandse Arbitragewet met regels specifiek voor internationale zaken. Onderdeel daarvan moet dan zijn dat procedures die verband houden met arbitrage (bijvoorbeeld als het gaat om vernietiging of erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis) in het Engels gevoerd kunnen worden. Die laatste mogelijkheid is in het wetsvoorstel NCC wel opgenomen, maar ten onrechte een ondergeschoven kindje.

Bovendien: als het NCC zou worden aangewezen als enig bevoegde rechter in (internationale) arbitragezaken is ook het probleem van de compulsory jurisdiction opgelost.

----

Pietro Ortolani is als onderzoeker verbonden aan het Max Planck Instituut in Luxemburg. Bas van Zelst is hoogleraar Dispute Resolution & Arbitration aan Maastricht University. Foto van Flickr, George Rex

 Gepubliceerd op Law Blogs Maastricht

  • B. van Zelst

    Bas van Zelst is professor of Dispute Resolution & Arbitration. His work focuses on dispute resolution mechanisms in a broad sense, the interrelation between laws perceived as procedural and laws perceived as substantive in particular. Prof. Van Zelst teaches International Commercial Dispute Resolution. In addition to his academic activities professor Van Zelst is a partner at Van Doorne N.V. in Amsterdam

    Meer artikelen van B. van Zelst